Familie historie 

Wat is het bijzondere verhaal achter ons droomhuis in Žaga? 

Wij zijn Michael, Nives en onze zoon Lojz en vertellen iedereen graag over onze geschiedenis met Žaga en onze liefde voor deze mooie, bijzondere plek… 

De geschiedenis 

Ons verhaal begint in 1907, toen in het gezin van de burgemeester van Žaga Franci, de opa van Nives, werd geboren als tweede zoon van de uiteindelijk 9 kinderen. Žaga, gelegen in het dal van de smaragdgroene Soča, behoorde toen nog bij het Habsburgse Rijk (Oostenrijk-Hongarije). De burgemeester heette Andrej Domevšček, zijn vrouw Eliza Žagar. Maar zoals tegenwoordig nog steeds in de Sloveense dorpen gebruikelijk is, had het huis van het gezin in Gorenja Žaga, het hogere deel van Žaga, ook een naam, namelijk Pr’ Fišerju. De vader was burgemeester, dus het gezin was relatief rijk met een vijftal koeien en veel landbouwgrond, maar dat was slechts relatief in deze armoedige bergregio: in de winters trok de burgemeester als marskramer in snuisterijen maandenlang door Oostenrijk. 

In het lager gelegen deel van Žaga woonde de boswachter van het dorp, Ferdo Kutin. In 1915, vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, kregen hij en zijn vrouw Jožefa Žagar (Mama Anca) hun dochter Pepa, de eerste van de uiteindelijk 8 kinderen. Beide overgrootmoeders van Nives zijn door hun achternaam Žagar (dit betekent zager) onlosmakelijk verbonden met het dorp Žaga, dat zijn naam dankt aan een voormalige watermolen met houtzagerij aan de Učja. De Učja is de zijrivier van de Šoca, die vanuit het Italiaanse Reziadal door Žaga stroomt. In de Eerste Wereldoorlog vormde het dal van de Soča een belangrijk front, het Isonzofront, waar lang en veel gevochten is. Om dit geweld te ontvluchten, werd de bevolking van het dorp Žaga naar Savona bij Genua geëvacueerd.

 

Opa Franci vertelde later vaak dat hij als kleine jongen, bruin van de Italiaanse zon, kauwgummetjes kreeg van de Amerikaanse soldaten in Savona en dat hij regelmatig op bezoek ging bij het kleine meisje Pepa. Toen de bewoners van Žaga na de oorlog terugtrokken naar hun dorp – het Sočadal hoorde inmiddels bij Italië ­- kwamen zij terecht in een wereld, waar de oorlog en cholera behoorlijk hadden huisgehouden. De overblijfselen van de oorlog zijn tot op de dag van vandaag terug te vinden in de bergketens aan beide zijden van het dal in de vorm van loopgraven, bunkers en verroest prikkeldraad. 

Weer terug in Žaga, had met name Pepa het niet gemakkelijk als oudste kind van een strenge vader van een groot gezin met weinig inkomen. Hun gezin was inmiddels verhuisd naar een huis (Pr’ Zepcu) op de Klanc, het mooiste uitzichtspunt van het dorp Žaga met zicht op het Sočadal, zowel in de oostelijke richting van Bovec als de zuidelijke richting van SrpenicaPepa volgde de Italiaanse basisschool, maar moest daarnaast haar moeder helpen bij het verzorgen van de kleinere broertjes en zusjes en met de werkzaamheden op het land en in huis. Haar vader moest zij helpen door voor dag en dauw met hem het dal van de Učja in te trekken naar een stukje bos van het gezin, op de grens met het huidige Italië. Pepa en haar vader sprokkelden dagenlang haardhout, zaagden dit knielend, om het vervolgens met de slee naar huis te vervoeren. Het gezin had niet veel, wat eieren, mais voor polenta, kool. Af en toe konden zij van de verkoop van eieren wat koffie, tabak of een stukje worst kopen, waar ieder gezinslid een schijfje van kreeg, iets dikker naarmate het kind ouder was. 

Opa Franci werd opgeleid tot meubelmaker. Maar toen de crisis echt toesloeg en veel Slovenen hun heil zochten in het buitenland, besloot ook Franci in 1929 Slovenië te verlaten (“met de buik het brood achterna”). Nadat hij de boot naar Argentinië had gemist, besloot hij zijn oudere broer en zus achterna te gaan naar de steenkoolmijnen in het Zuid-Limburgse Heerlerheide. Ook Pepa moest geld verdienen voor het gezin en vertrok op haar 18e naar Perugia in Midden-Italië, om daar als huishoudelijke hulp, nanny en kokkin bij een legerarts te gaan werken. In de tijd dat zij bij dit welgestelde gezin werkte, stuurde zij al haar verdiende geld terug naar huis. Daardoor kon zij in de 6 jaar, die zijn in Perugia doorbracht, slechts twee keer terugkeren voor een thuisbezoek. 

Franci was inmiddels, vanwege zijn hardwerkende aard en handigheid met talen, een voorman geworden, die nieuwe buitenlandse werknemers begeleidde in de Oranje-Nassau III mijn. Bij een van zijn bezoeken thuis in Žaga leerde hij Pepa (weer) kennen, het kleine meisje dat hij als klein kind in Savona regelmatig had bezocht. Zij werden verliefd en hielden briefcontact en besloten uiteindelijk om op 12 augustus 1939 in de geboortestreek te trouwen, net aan de vooravond van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

Na hun huwelijk mocht Franci vanwege zijn aanstelling in Nederland terugreizen. Maar Pepa werd bij de grens tegengehouden en kon pas maanden later, bij de zoveelste poging, naar haar nieuwe woonplaats reizen, alleen en met een koffer vol linnengoed, een briefje met daarop de plaats van bestemming en een hele berg onverschokkenheid, zonder kennis van de Duitse of Nederlandse taal. 

In Nederland deden zij het goed: Franci werkte 33 jaar ondergronds in de mijn, Pepa runde een eigen boerderijtje met moestuin, varkens, konijnen en kippen, maakte als in Slovenië wijn van appels en druiven en zorgde voor de twee kinderen Anita en Theo. In die tijd waren Heerlerheide en Žaga werelden van elkaar verwijderd: er was jarenlang alleen briefcontact en de eerste live ontmoeting met familie thuis was pas weer na 14 jaar aan het hek van de grens van Italië en Joegoslavië. Het Sočadal hoorde inmiddels, door de vereniging van 6 deelstaten door Tito aan het einde van de Tweede Wereldoorloog, bij de republiek Joegoslavië.

Gedurende de jaren onder Joegoslavië werden de contacten tussen Heerlerheide en het thuisfront weer frequenter. In Zuid-Limburg was inmiddels een actieve Sloveense gemeenschap ontstaan, die de Sloveense traditie in ere hield met bijeenkomsten met Sloveens eten, drank, zang en dans.

In de volgende jaren bezochten Pepa en Franci meerdere malen met hun kinderen het vaderland als onderdeel van de transporten, die vanuit de Sloveense vereniging werden georganiseerd. De liefde voor het vaderland werd er bij Anita en Theo met de paplepel ingegeven. Als vanzelfsprekend is die liefde doorgegeven door Anita aan haar Limburgse man Piet en hun kinderen Ivo en Nives. Allen waren zij jarenlang actief in de Sloveense dansvereniging in Limburg. Familiebezoeken in Žaga waren vast onderdeel van de zomervakanties. Tijdens de vakanties werd er steevast veel zelfgestookte schnaps uit Žaga meegenomen en smokkelden wij op onze beurt koffie en waspoeder naar Žaga. Daar begon inmiddels de relatieve welvaart, bereikt onder het regime van Tito, af te nemen en de waarde van het spaargeld devalueerde elk jaar met een paar nullen. In juni 1991 leidde dat uiteindelijk tot een nieuwe burgeroorlog op de Balkan, waarbij Slovenië als eerste tot soevereine staat werd uitgeroepen. Het Sočadal was daarmee in de loop van één eeuw overgegaan naar de vierde nationaliteit: van Oostenrijk-Hongarije, via Italië en Joegoslavië naar uiteindelijk Slovenië.